
Jurisprudentie
BI1106
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900389/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900389/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer houden van meer varkens dan waarvoor vergunning is verleend.
Uitspraak
200900389/1/M2.
Datum uitspraak: 15 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer houden van meer varkens dan waarvoor vergunning is verleend.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door M.N.J. van der Stappen en H. Buining, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college [appellant] gelast om binnen 3 maanden na verzending van dat besluit het aantal in de inrichting gehouden varkens terug te brengen tot 5.040, zoals vergund bij de op 30 maart 1999 voor de inrichting verleende revisievergunning. De dwangsom bedraagt € 5,00 per week, per varken dat wordt gehouden boven het aantal van 5.040, met een maximum van € 50.000,00.
2.2. [appellant] voert aan dat hij niet in strijd handelt met de vergunning, omdat hij op grond van een op 1 juli 1997 aan hem verleende veranderingsvergunning en een op 30 maart 1999 verleende revisievergunning beschikt over een vergunning voor het houden van 6.048 vleesvarkens. De veranderingsvergunning is volgens hem niet komen te vervallen, omdat de revisievergunning van 30 maart 1999 als een reparatiebesluit dient te worden aangemerkt van de vernietigde revisievergunning van 26 januari 1995, nu beide vergunningen op dezelfde aanvraag zijn gebaseerd. Hij stelt dat het ontbreken van een aan de veranderingsvergunning ten grondslag liggende revisievergunning slechts een tijdelijke leemte was die door het reparatiebesluit is hersteld.
2.2.1. Bij besluit van 26 januari 1995 is aan [appellant] voor de door hem gedreven varkenshouderij een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens. Bij besluit van 1 juli 1997 is een op deze revisievergunning gebaseerde veranderingsvergunning verleend voor onder meer een uitbreiding van het aantal vleesvarkens van 5.040 naar 6.048. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 oktober 1998, nr. E03.95.0503 het besluit van 26 januari 1995 vernietigd. Bij besluit van 30 maart 1999 is opnieuw een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 varkens.
2.2.2. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 200806320/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 is vervallen en aan de voor de inrichting geldende revisievergunning van 30 maart 1999 rechten kunnen worden ontleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 22 juli 2008 binnen de inrichting meer dan 5.040 vleesvarkens werden gehouden. Het college was daarom bevoegd handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] voert aan dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, omdat binnen de inrichting reeds sinds 1997 6.048 vleesvarkens worden gehouden en het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen een gestart handhavingstraject gestaakt heeft. Bovendien heeft het college aanvankelijk geweigerd handhavend op te treden en heeft het naar aanleiding van de aanvraag om een revisievergunning van 23 november 2006 in eerste instantie een ontwerp-besluit strekkende tot vergunningverlening opgesteld, aldus [appellant]. Het college heeft volgens [appellant] verder onvoldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen die de opgelegde last onder dwangsom voor hem heeft.
2.5. Dat het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen een eerder ingezet handhavingstraject heeft gestaakt en dat het college een ontwerp-besluit heeft opgesteld strekkende tot verlening van de op 23 november 2006 gevraagde vergunning alvorens over te gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat van handhavend optreden moet worden afgezien. Eventuele financiële nadelige gevolgen voor [appellant] als gevolg van het opleggen van een last onder dwangsom leiden evenmin tot de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009
325-492.